Er zijn van die gedichten die je als docent nauwelijks met je
leerlingen kunt behandelen, omdat ze te bijzonder zijn. Gelukkig zijn
pubers, tegen een stroom van vooroordelen in, over het algemeen vrij
gevoelig. Kondigt juf aan dat het te behandelen gedicht van Nijhoff,
Kloos, Warmond of Andreus de moeite waard
is om je mobieltje voor in je tas te doen en even je klep te houden,
dan wordt dit wonderwel voetstoots aangenomen. En, wat nog veel fraaier
is dan een stilte waarin je alleen maar kunt raden naar hun beleving:
leerlingen herkennen iets in zulke gedichten en zo gaan deze voor hen
leven.
Eén van de populairste Nederlandse gedichten die voor de
poëzieverslagen in de bovenbouw van havo en vwo gekozen worden is ‘Voor
een dag van morgen’ van Hans Andreus. Het onuitsprekelijke gevoel dat
de verteller koestert voor zijn geliefde is te mooi, te sacraal om aan
andere mensen te vertellen. Zij zouden niet kunnen bevatten dat hij echt
zoveel van haar hield en hun onbegrip zou een devaluatie betekenen van
die verheven liefde. Het gedicht vangt aan met de volgende regels:
“Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.”
Bomen oordelen niet en lachen je niet uit, dus als je van je hart geen
moordkuil maken wilt, zeg het dan aan hen. In dit gedicht gaat
letterlijk één en ander leven, want er treedt personificatie op.
Bijvoorbeeld in de frase:
“Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt”
De wind wordt hier menselijke eigenschappen toegedicht, zoals het klimmen in bomen en vallen uit takken.
De personificatie van de boom staat niet op zich. Het is een
veelvoorkomend motief in de literatuur. Vasalis dichtte bijvoorbeeld
over het erbarmelijke lot van zo`n zwijgzame vriend in ‘Aan een boom in
het Vondelpark’:
“Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.”
Levende bomen in de Groningse lyriek
In Krödde publiceerde Eldert Ameling in onze taal het gedicht ‘Dinks Doe’[1], dat aanvangt met de regels:
“Dinks Doe, dat doe woorden
moaken kins van ledders dij vörmd
worden deur koale takken?
.
Dij wie zain kinnen tegen aintonege luchten,
ien toppen van bomen,
ien aalgedureg wizzelnd beeld?”
om zijn vijf strofen tellende gedicht te besluiten met:
“Nee, zet mor oet dien kop.
Dit is gain toal van bomen en van dooie dingen.
Hier gain tieden veur die, veur mie, veur ons.”
Letterlijk beschouwd ageert de verteller in het gedicht hiermee tegen
het vormen van letters uit kale boomtakken, maar bij benadering zou het
gedicht wellicht te lezen kunnen zijn als milde plaagstoot tegen de
gedichten over natuurbeleving, die in onze Groningse taal zo veelvuldig
aanwezig zijn.
Ondanks deze laatste lezing noem ik toch nog
twee liederen. In het Gronings is er binnen het motief bijvoorbeeld ook
‘Takken in de Wind’ van Klaas Spekken (een vertaling van ‘The Family
Tree’ van Venice) en het integere 'Twaalf Boomkes' van Harry Niehof. Een
episch lied, dat verhaalt over twaalf jonge bomen in het vlakke, open
land die eerst trots zijn en nieuwsgierig om zich heen kijken, om later
gekromd te staan in de wrede wind van het leven.
[1] ‘Dinks Doe’, Eldert Ameling (Krödde nr. 132, winter 2014, blz. 26)
11 en 12
De uit Middelstum afkomstige Niehof rept over ‘twaalf’, zoals de meeste
Groningers uit het westelijke deel van onze provincie. Volgens onze
Vroag &Antwoord-lijsten spreken de meeste Groningers 12 uit als
‘twaalf’, al wordt die uitgang met name in de westkant van het
taalgebied ingevuld.
12 komt dus met name voor als ‘twaalf’
(Delfzijl, Kropswolde, Marum) en iets minder, doch ook veel als ‘twaalm’
(Bellingwolde, Blijham, Bourtange).
Het getal 11 wordt in de
resultaten van het onderzoek het meest gerealiseerd als ‘elf’ (Aduard,
Bedum, Warffum, Zuidhorn) en daarnaast veel als ‘elm’ (Finsterwolde,
Holwierde, Musselkanaal, Nieuw Buinen (Noord-Drenthe, en daarmee ons
taalgebied)). Groningen Stad is gevarieerd en ook in Winschoten ontstaat
een gemêleerd beeld: zowel ‘elm’ als ‘elf’, maar ook ‘elm’n’ en ‘elvm’
werden er opgetekend.
In weinig gevallen worden ‘elf’ en
‘twaalf’ vertaald als een variant met twee lettergrepen. Hoewel veel
westerlingen deze getallen zouden realiseren als ‘ellef’ en ‘twalef’
weet ik niet of ze hun uitspraak ook zo zouden noteren. Als er in het
Groningse Vroag & Antwoord-onderzoek al twee lettergrepen worden
genoteerd, dan is dat, zoals wellicht te verwachten valt, aan de
Zuid-Oostelijke grenzen en op het einde van het woord. In Sellingen
wordt bijvoorbeeld eens ‘elmen’ genoteerd en in Veendam een keer ‘elve’.