Greunenkriek tekst & media


Blog Post

Swienepuut

Ingetekstueel • Aug 31, 2016

Zwijnerij in het Gronings

Dat Hogelandster dictee in Meertmoand, Streektoalmoand , dat was ‘slim stoer’! Behalve alle trema`s, apostrofjes, hoofdletters en authentieke diamantjes zoals de ‘stuutsiekoorn boksem‘, viel een zekere Groningse curiositeit me opnieuw op. Waar in het Nederlands een s staat, spreek je in het Gronings soms een z uit en, om het extra non-conformistisch te maken… andersom kan ook!

In wezen zijn s en z dezelfde klank, alleen verschillen ze waar het gaat om de activiteit van de stembanden. Als je de z realiseert trillen je stembanden mee (dit heet stemhebbend) en als je de s uitspreekt dan houden die stembanden zich rustig (stemloos). Een klein testje met je vingertoppen aan je keel bewijzen het. Dit micro-experimentje is goed uit te voeren in een klas vol pubers en vooral leuk totaan het onvermijdelijke moment waarop iemand te hard knijpt - en dan het liefst ergens bij het strottehoofd van een buurpuber, maar dat terzijde.

Het Gronings heeft de s en de z, die tot de sibilanten, ofwel sisklanken behoren, dus soms net anders staan ten opzichte van het Nederlands. Dat Hogelandster dictee in Kantens, geschreven door Coby Vermeeren-Thedinga en Wil Werkman 1, bevatte zo het woord ‘hozezokken’ (brave sukkels, te vergelijken met ‘ouwe sok’). Het Nederlandse ‘sok’ heeft dus een Groningse vertaling ‘zok’. ‘Zwaar’ kent als vertaling ‘swoar’ en een varken of zwijn is ’n swien’.

Op dit laatste woord lijkt de Groninger dol te zijn, want het aantal samenstellingen met ‘swien’ is legio. Het aantal Nederlandse samenstellingen met ‘zwijn’ ook, getuige Van Dale, maar in de dagelijkse realiteit komen ‘zwijn(d)erij’, ‘zwijnegel’ en ‘zwijnjak’ aanzienlijk minder vaak voor dan hun Groningse equivalenten. In een liedje van Kinderen voor kinderen uit 1989, ‘Ruim je kamer op’ geheten, duikt het regeltje “…een varkensfokkerij maakt niet zo`n zwijnerij als jij” op. Dat rijmt lekker en past in het metrum. Het is daarom misschien wel iets gezocht.

Ooit werd bij ons thuis vroeger het toilet, na een ongelukkig gemikte balpen die de boel verstopte, met een pil doorgespoeld. De drek zat daarna tot aan het plafond en hoe eufemistisch je het ook verwoordt: het blijft drek. De handigerd die ons kwam helpen bleef volstrekt onaangedaan en sprak de illustere woorden: “Zo, dij dikke swienerommel binnen wie ook mor weer vanòf.”

Mijn stadse nichtjes praten met een tongval die kenmerkend is voor Groningen-Zuid en andere plaatsen in het Gooi. Nu zijn ze de kleuterleeftijd ontstegen en zeer proper, maar wanneer zij eerder heerlijk hadden gekliederd met hun eten, of met de prut in een verregend zandbakje, boende mijn moeder tijdens haar oppasomadag hun gezichtjes en handjes schoon. Zij noemde hen dan ‘swienepuutjes’ en dat vonden de nichtjes hilarisch. Iets zegt me dat dat de directe aanleiding voor partiële modderbadjes en smoezelige snoetjes was.

Als we het vroeger echt te bont maakten met rommel dan noemde mijn moeder mij of mijn zus ‘swienhond’, maar nog steeds lijkt die term voorbehouden aan de hond, als die iets te enthousiast door een slijkslootje heeft gebaggerd of door een kadaver heeft gerold.

Een ‘swienhondje’ of ook wel ‘swientje’ is dan weer geen ‘viespeuk’, zoals een ‘swienepuut’ en een ‘swienhond’, maar juist een vaatdoekje om de viezigheid mee weg te toveren.

‘Swieniegel’ (hier geeft het zakwoordenboek weer wel ‘zwieniegel’ als een alternatief) is de ontwapenend schattige vertaling van ‘egel’. De realiteit is scherper dan die koddige naam doet vermoeden. Mijn vader kan erover meepraten, sinds hij tijdens een weekje kamperen als jonggehuwde een gulzig knagend stuk ongedierte dat hem en mijn moeder het slapen onmogelijk maakte met een fikse schop wilde wegsturen en op de afdeling eerste hulp van het St. Servaas de prikkers uit zijn zachte voetbed mocht laten punniken.

Een samenstelling met ‘swien’ doet vaak grappig aan. Een laatste in dit rijtje is de onvergetelijke ‘swienduvel’. Nog nooit had ik ervan gehoord, maar het blijkt een onvriendelijke benaming voor een ongehoorzaam beest. Het beest in dezen was een (Groninger) paard dat alleen maar wil werken, daarom niet van stilstaan houdt en dientengevolge onophoudelijk liep te drentelen en te drammen in de opstelling voor het ringrijden. De man die hem ‘in de klauwen’ moest houden als grondman is groot, sterk en beslist niet bang uitgevallen. Desondanks bleef het paard steigeren en stuiteren. Met zijn onafscheidelijke truckerspetje scheef op het hoofd, een sigaret achterstevoren in zijn mond en de armspieren aangespannen baste de worstelende grondman onophoudelijk: “Blief stoan, swienduvel! Stoan blieven, swienduvel!” Passanten hielden hun kinderen en hondjes angstvallig bij de dwarse viervoeter vandaan, andere deelnemers gierden van het lachen om die grappige uitspraak en… het startsignaal werd gegeven: het paard mocht draven.

1 https://www.facebook.com/Hogelandster-Dictee-273202679478…/… - Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, dertiende uitgave (1999)
- Zakwoordenboek Gronings, Siemon Reker (1988)


Share by: